Egersund Fayanse werd in 1847 opgericht onder de naam Egersunds Potteri door Johan Feyer, een pottenbakker die was opgeleid in Newcastle upon Tyne. Feyer haalde Britse pottenbakkers naar Egersund om het ambacht over te brengen op plaatselijke arbeiders. Gedurende de eerste twintig jaar van het bestaan produceerde de fabriek het bruine aardewerk waar de regio om bekend staat en dat gemaakt werd van klei uit de omgeving. In 1851 waren er 26 arbeiders werkzaam.
In 1863 begon Feyer met de transformatie naar de productie van wit aardewerk, de zogeheten fajanse (faience of majolica). De fabriek kreeg een nieuwe naam: Egersunds Fayancefabrik en er werden Zweedse pottenbakkers van Rörstrand en arbeiders uit Engeland aangetrokken. De faience werd gemaakt van een mengeling van klei, kaolien, Deense flint en Noorse kwarts. In de eerste jaren werd alleen aardewerk gefabriceerd met eenvoudige decors, zoals overdrukken die geïnspireerd waren op andere makers, tijdschriften, enzovoort. Later ontwikkelde het bedrijf zich in artistieke zin en werkte het samen met kunstenaars als Kitty Kielland, Jacob Sømme (die de beroemde kan in de vorm van een papegaaiduiker ontwierp), Oluf Wold-Torne, Andreas Schneider, Andreas Ollestad, Jacob Bjorheim en Theodor Friestad. Behalve huishoudelijke artikelen maakten zij ook prestigieuze stukken zoals grote vazen die op tentoonstellingen terechtkwamen.
De fabriek brandde in 1905 tot de grond af, maar werd in 1907 weer opgebouwd. In 1950 breidde de fabriek zich enorm uit om aan de naoorlogse vraag te kunnen voldoen. Er werkten toen bijna 500 medewerkers. De grote vraag naar massaproductie zorgde ervoor dat de fabriek gedwongen werd samen te werken met andere bedrijven. In 1967 vond een fusie met Porsgrunds Porselænsfabrik plaats, in 1975 werden ze overgenomen door Arabia en vanaf 1978 door Upsala-Ekeby, tot de fabriek in 1979 uiteindelijk zijn deuren moest sluiten.